Aangepaste openingstijden

Rondom de feestdagen zijn onze openingstijden iets anders dan normaal. Wat er precies anders is, zie je hier

De jongens van Nickel

Irene Sohilait tipt 'De jongens van Nickel', een boek van Colson Whitehead.

'Wij gaan stug door'. Deze kop stond boven een artikel in de Volkskrant. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt, want wie zijn we, en waarom gaan ze stug door? Het ging om een interview met de Afro-Amerikaanse schrijvers Nana Kwame Adjei-Brenyah, en Colson Whitehead.  Hierin discussiëren ze over de inktzwarte Amerikaanse geschiedenis van racisme, slavernij en kapitalistische uitbuiting, en hoe die doorwerkt in het heden en in hun fictie. Colson Whitehead brak drie jaar geleden internationaal door met het meermaals bekroonde De ondergrondse spoorweg een boek dat volgens Barack Obama laat zien hoe 'de pijn van slavernij van generatie op generatie wordt overgedragen'.

Vijf jaar geleden werd nabij de Dozier School for Boys in Marianna, Florida een gruwelijke vondst gedaan: op een heuvel achter de school bleken meer dan vijftig kinderen te zijn begraven. De meeste overblijfselen waren niet meer te identificeren. De tuchtschool was net een paar jaar gesloten en al vaker in opspraak geweest, maar een deugdelijk onderzoek naar de misdaden had nooit plaatsgevonden. Sinds 1900 werden op het instituut jongens in de leeftijd van 5 tot 20 jaar gevangengezet voor soms belachelijk kleine vergrijpen (roken op straat, rondhangen, winkeldiefstal), ze moesten zogenaamd leren en werken, maar werden uitgebuit, uitgehongerd, misbruikt en gemarteld. Sommige scholieren verdwenen van de ene op de andere dag. Met de vondst van de graven werd duidelijk hoe. Dozier bleek een hel en een massagraf. Deze gruwelijke ontdekkingen waren voor Whitehead aanleiding zijn werkzaamheden aan een in Harlem gesitueerde misdaadroman te onderbreken. Hij voelde de dringende noodzaak het verhaal in een roman te verwerken.

‘Zelfs na hun dood zorgden de jongens nog voor overlast’, zo opent het boek cynisch. We lezen over de schokgolf die de ontdekking van hun stoffelijke resten teweegbrengt, en maken kennis met de man die de hoofdpersoon van het boek wordt: een oud-leerling van Nickel, Elwood Curtis, die thans in New York woont. Na de proloog gaat de roman terug in de tijd, met opnieuw een wat cynische zin: ‘Op eerste kerstdag 1962 kreeg Elwood zijn beste cadeau ooit, ook al bracht het hem op ideeën die uiteindelijk tot zijn ondergang zouden leiden.’ Het betreft een langspeelplaat met toespraken van Martin Luther King, die hij zo vaak draait dat hij ze bijna uit zijn hoofd kent. Hij houdt er de overtuiging aan over dat hij, ondanks zijn donkere huidskleur, net zoveel waard is als de anderen.

Elwood komt in de roman naar voren als een leergierige, misschien wat al te brave jongeman, die bij zijn oma woont en via allerlei bijbaantjes wat bijverdient voor zowel het levensonderhoud als zijn toekomstige studie. Hoewel intelligent is hij soms onmiskenbaar naïef, iets waar zijn omgeving graag misbruik van maakt. Als hij bij een wedstrijd bordenwassen een encyclopedie wint, blijkt alleen het eerste deel tekst te bevatten. De pagina’s van de andere delen zijn blanco.

Een lift naar zijn nieuwe hogeschool wordt hem fataal. De auto waarin hij meerijdt blijkt te zijn gestolen en Elwood wordt als medeplichtige ter ‘heropvoeding’ naar de Nickel-tuchtschool gestuurd. De beschrijvingen van het dagelijks bestaan op Nickel zijn deprimerend, verontrustend en soms hartverscheurend. De tuchtschool kent een blanke en een zwarte afdeling, en zoals te verwachten zijn de omstandigheden op de zwarte afdeling het zwaarst. En echt niet alleen omdat de schoolleiding de gewoonte heeft om voedselvoorraden die bestemd zijn voor de zwarte jongens aan de plaatselijke restaurants te verkopen en zelf de winst op te strijken.

Naast het seksueel misbruik zijn vooral de straffen gevreesd die worden toegediend in het witte gebouwtje dat door de zwarte jongens het Witte Huis wordt genoemd en door de blanke de IJsfabriek. Elwood belandt in het Witte Huis als hij zo onverstandig is geweest tussenbeide te komen bij een vechtpartij en de details van de behandeling die hij vervolgens ondergaat zijn gruwelijk. Maar het kan erger. Je kunt – als je zwart bent – ook ‘naar achter’ worden meegenomen. In dat geval beland je niet op de ziekenafdeling; je wordt gewoon nooit meer gezien.

Al op zijn tweede dag in Nickel ontmoet Elwood Jack Turner, een streetwise jongeman die al eerder op de kostschool heeft gezeten en weet hoe je er moet overleven. Die ontmoeting zal de belangrijkste van Elwoods leven blijken. Turner helpt Elwood zijn weg te vinden op de kostschool, de twee worden vertrouwelingen, beramen plannen.

De jongens van Nickel speelt zich af tegen de achtergrond van de Burgerrechtenbeweging en de zogeheten Great Migration, waarbij in de loop van de twintigste eeuw meer dan zes miljoen Afro-Amerikanen van de zuidelijke naar de noordelijke Verenigde Staten trekken, wat onder meer leidde tot de Harlem Renaissance. Ook Elwood maakt de reis van het zuiden naar Harlem, zo lezen we in het laatste deel van het boek, waarin Whitehead per hoofdstuk wisselt van plaats, tijd en perspectief, en pas als je het verbluffende slot van deze roman hebt gelezen begrijp je waarom.

Afgelopen april zijn opnieuw resten van 27 lichamen opgegraven rond de Dozier School. Het benadrukt de urgentie van dit verhaal.